De zedelijkheidswet van 1911

In Nederland werd in 1911 de Zedelijkheidswet van minister Regout ingevoerd waarmee veel ‘onfatsoen’ wettelijk werd verboden. Een grote triomf voor de christelijke moraal.

Die Zedelijkheidswet had ten doel het beschermen van jongeren tussen zestien en twintig tegen ‘homoseksuele verleiding’ om daarmee de verspreiding van homoseksualiteit tegen te gaan. 
Pornografische afbeeldingen etaleren mocht niet meer. Voorbehoedsmiddelen aan de man brengen ook niet. Meerderjarigen mochten geen seksuele contacten hebben met minderjarigen van hetzelfde geslacht. Abortus en vrouwenhandel, balspel op zondag, openbare dronkenschap, gokken en het illegaal uitbaten van kroegjes – het waren criminele handelingen geworden.




Bij het aanbreken van de twintigste eeuw lagen de verhoudingen in Nederland totaal anders. Om te beginnen wonnen de christelijke politieke partijen aan macht doordat steeds meer ‘kleine luyden’ stemrecht kregen – en die stemden overwegend confessioneel.

Buiten dat kregen de oude zedelijkheidsstrijders nieuwe bondgenoten.
Vanaf 1884 was de 'Nederlandsche Vrouwenbond ter verhooging van het zedelijk bewustzijn' actief. Deze orthodox-protestantse prostitutiebestrijders organiseerden buurtvergaderingen, die resulteerden in klachten van overlast van de prostitutie,



“Het ongestoord open houden hunner deuren, en de schaamtelooze houding dier vrouwen, zittende in, of buiten op straat, is zeker niet verheffend, en wordt afgespeeld in het Midden der Stad (…)”, zo schetsen bewoners en ondernemers de Oudezijds Voorburgwal in 1892. Prostitutie was heel alledaags in het Amsterdamse straatbeeld. Bijvoorbeeld in de Kalverstraat. “De Kalverstraat levert na tien ure des avonds een tooneel op, dat weinig voor de zedelijkheid van Amsterdam pleit. Een talrijke drom diep gevallene wezens, (…) zweven als helsche geesten, loerende op buit, als dames en dienstboden vermomd, rond. Onbeschaamd drijven zij daar hunnen handel, terwijl de policie zorg draagt, dat zij in dit hun eerlijk bedrijf niet worden gestoord”.

In een vlammende oproep uit 1901 wordt luidkeels opgeroepen bordelen en rendez-vous huizen te sluiten. Deze oproep ging uit van de Vereeniging ter Behartiging van de Belangen der Vrouw, om precies te zijn van Marie Rutgers, feministe en pionierster in seksuele hervorming.



Protestants-christelijke jongemannen van de in 1888 te Amsterdam opgerichte 'Nederlandsche Middernachtzending Vereeniging' posteerden zich 's nachts voor de bordelen en probeerden met Bijbelteksten en stichtelijke liederen de klanten op andere gedachten te brengen. Deze protesten hadden blijkbaar succes, want de politieverordeningen werden aangescherpt.

Een andere oproep, uit 1908, gericht aan de regering werd de hoop werd uitgesproken op een snel verbod op ‘prenten en geschriften die kennelijk tot doel hebben de zinnelijke driften te streelen en te prikkelen’.
Ook woorden waren te lezen in het liberale Algemeen Handelsblad, ondertekend door hoofdredacteur Charles Boissevain.


De zedelijkheidswet past helemaal in het Victoriaanse tijdperk waarin seksuele fatsoenlijkheid zedelijkheid hoog in het vaandel stond.
Er was rond de zedelijkheidskwestie duidelijk nogal wat veranderd. De beginjaren van de twintigste eeuw staan dan ook niet voor niets te boek als een tijd vol beweging. Geld stroomde over de wereldmarkten, mensen trokken van platteland naar stad, fabrieken verrezen waar eerst molens stonden.
Grote groepen nieuwe kiezers dromden naar de stemlokalen en veel, heel veel nieuwe baby’s spartelden in hun wieg – in 1850 waren er 3 miljoen Nederlanders, in 1900 5 en in 1915 bijna 6.



Ideeën kregen snel iets collectiefs in deze tijd, iets daadkrachtigs ook. Hele bevolkingsgroepen streden om invloed. Oude en nieuwe sociaal-maatschappelijke misstanden werden niet meer voetstoots geaccepteerd, er moest wat aan gedáán worden.

De dubbele moraal van de mannen moest aangepakt (feministen). De kapitalistische uitbuiting moest stoppen (socialisten). Iedereen moest voorbehoedsmiddelen gaan gebruiken, niet alleen om overbevolking en de daaruit volgende ellende tegen te gaan, maar ook om de positie van de vrouw te verbeteren (nieuw-malthusianen). Begrippen als ‘verheffing’, ‘reveil’ en ‘burgerlijke beschaving’ zongen rond als herauten van een opwaartse beweging, van een beter, welvarender bestaan. En daadwerkelijk kwamen in deze tijd de eerste sociale wetten tot stand.


Toen men eenmaal gewend was aan het idee om via wetten iets aan sociaal-maatschappelijke problemen te doen, was de gedachtesprong naar zedelijkheidswetgeving niet meer zo heel groot.
In de regeringsbankjes zat het derde confessionele kabinet ooit, dat onder leiding stond van Theo Heemskerk (ARP). Op de agenda stonden de zedelijkheidswetten van zijn rooms-katholieke minister van Justitie Edmond Regout. Menigeen krabde zich bij de lange lijst nieuwe verboden achter het oor.


minister Regout

Het bordeelverbod werd nu wel breed gedragen, dat op vrouwenhandel ook, maar over andere artikelen was men niet zo zeker. Daar kwam nog bij dat Regout de passage over homoseksualiteit er op het laatste nippertje had ‘in gerommeld’.

In 1911 werd in het Nederlandse Wetboek van Strafrecht als onderdeel van de Zedelijkheidswet een artikel (Artikel 248bis) van kracht die het een meerderjarige, verbood “ontucht te plegen)” ofwel seks te hebben met een minderjarige van hetzelfde geslacht als hij diens minderjarigheid kent of redelijkerwijs moet vermoeden. Op overtreding van dit artikel stond een gevangenisstraf van ten hoogste vier jaar.
Dit artikel was in 1912 aanleiding voor de oprichting van het Nederlandsch Wetenschappelijk Humanitair Komitee (NWHK). Het Komitee protesteerde overigens zonder succes tegen 248bis en zou pas worden afgeschaft in 1971.




Het leek erop dat de confessionelen een vinger hadden gekregen en de hele hand hadden genomen.

Rond de eeuwwisseling had het stadsbestuur de jacht op de prostitutie in het centrum geopend. De bordelen moesten er dicht en ook de stoep- en caféhoertjes hadden geen rust meer.
In de eerste helft van de vorige eeuw rustte er een taboe in Nederland op praten over seks.

Prostitutie en de openbare verkoop van voorbehoedsmiddelen was nu niet meer toegestaan. Anticonceptie was een taboe onderwerp en seksspeeltjes verdwenen uit de winkel, deze konden alleen nog verkocht worden in speciale winkels. Er werd in het openbaar nauwelijks gepraat - zelfs niet door artsen - over het heikele onderwerp.  Met name binnen de Rooms-Katholieke Kerk  werd er gevreesd voor teveel losbandigheid. Seks deed je binnenshuis en er werd verder niet over gesproken.




Met de zedelijkheidswetten van 1911 werd een lange reeks nieuwe delicten toegevoegd aan het Wetboek van Strafrecht. Het is nu moeilijk voor te stellen hoe revolutionair dit toen was. Dat de staat zich rechtstreeks bemoeide met het persoonlijke leven van zijn burgers, voorschreef wat fatsoenlijk was en wat niet, was niet lang daarvoor ondenkbaar
.

De wet-Regout ging de geschiedenis in als een tijger vooral van papier, omdat een stevig, samenhangend vervolgingsbeleid niet van de grond kwam. De hoertjes om wie het allemaal begonnen was geweest verdwenen dan ook niet, zoals ze dat na de Amsterdamse bordeelverordening ook niet hadden gedaan. Hooguit oefenden ze hun beroep nog wat meer verkapt uit; ze posteerden zich nog wat vaker quasi-onschuldig bij sigarenwinkels, keurig gekleed maar altijd herkenbaar voor eenieder die meer wilde kopen dan rookwaar.
Zo gezien deden de zedelijkheidswetten van 1911 misschien wel minder dienst als juridisch wapen dan als boodschap vanaf de kansel – én als nieuw piketpaaltje op de verschuivende grens tussen het publieke en het persoonlijke domein.
Als reactie op de invoering van de Zedelijkheidswet richtte Schorer in 1912 het Nederlandsch Wetenschappelijk Humanitair Komitee (NWHK) op, een organisatie die tegen de discriminerende antihomoseksuele wetten protesteerde en die zich inzette om de mensen over homoseksualiteit te informeren.


De wetten tonen enorme omslag in het denken over de moraal en de rol van de overheid daarin
Volgens sommigen legden confessionelen met deze wet hun moraal op aan de rest van de samenleving.
De Zedelijkheidswet werd vaak aangemerkt als preuts (overdreven zedig, gemaakt eerbaar),
Na het einde van de Tweede Wereldoorlog nam Nico Engelschman in 1946 het initiatief voor de oprichting van het Wetenschappelijk Cultureel- en Ontspanningscentrum, de Shakespeare Club. Evenals het NWHK organiseerde de Shakespeare Club culturele avonden, waarop mensen met homoseksuele gevoelens elkaar konden treffen. De belangrijkste doelstelling was het bieden van mogelijkheden voor homoseksuelen om elkaar te ontmoeten. Vanaf het eerste moment werd de club door de overheid in de gaten gehouden, omdat het vermoeden bestond dat artikel 248bis overtreden kon worden. Aangezien men het gebruik van de naam Shakespeare niet passend vond, besloot men voor een meer onopvallende naam voor de club en vanaf 1949 werd dat Cultureel- en Ontspanningscentrum, kortweg C.O.C.

Vanaf de jaren ’60 stond het artikel onder sterke kritiek. Geleidelijk zijn veel elementen uit deze wet dan ook later weer ingetrokken.



De eerste homodemonstratie in Nederland was op 21 januari 1969 tegen artikel 248bis op het Binnenhof in Den Haag. Tweede Kamerlid voor D66, mevrouw Anneke Goudsmit, spreekt met demonstranten (bron: Nationaal Archief)

Bronnen
Weg met de bordeelen en rendez-vous-huizen!’. Historisch Nieuwsblad 15-4-2008
Homo-emancipatie in Nederland

Amsterdammers klagen na 1880 steeds meer over de prostitutie in hun stad
Ons Amsterdam 27 maart 2015