In Nederland werd prostitutie tijdens de reformatie (na 1578) verboden.
Maar op
veel plaatsen waren er hoerhuizen, stille knippen (geheime bordelen) en
speelhuizen te vinden.
De overheid ging toen over op het gedogen van
hoererij op aangewezen plekken.
Hoe het er in de zeventiende eeuw aan
toeging, kunnen we lezen in een curieus boekwerk uit 1681: Amsterdamsch
Hoerdom, Behelzende de listen, daar zig de Hoeren en Hoerewaardinnen
van bedienen, benevens dezelve manier van leven, Politique Streeken en
in ’t algemeen alles ’t geen bij deze Juffers in gebruik is. Amsterdam was een belangrijke
stad voor prostitutie, maar den Haag had ook een functie en wel als
plek voor de wat duurdere prostitutie. In den Haag hadden
beschermers veel macht over de vrouwen die in het Haagse Bos tippelden.
De vrouwen werden soms ondersteund
door zogeheten kocchels of pollen, die er discreet voor zorgden dat een
klant ‘zijn gelag’ betaalde. De kocchels bleven vaak op de
achtergrond en konden hun invloed op de werkvloer niet echt doen
gelden. Het was namelijk bijvoorbeeld de regel dat zolang
er een echtgenoot of partner in het hoerhuis aanwezig was, de vrouw
geen omgang met andere mannen mocht hebben. De hoerenwaardin zwaaide in het hoerhuis de
scepter en deed het eigenlijke regelwerk; de hoerwaard verzorgde
slechts de dranken. Dat kwam omdat het bestieren van zo’n huis als
typisch vrouwenwerk werd gezien. Overigens zijn er gevallen bekend dat
zo’n hoerenwaardin anderen tot prostitutie dwong. De vrouwen waren ook
niet vrij: ze hadden vaak grote schulden voor de kleding.
Hoewel de bordelen in de achttiende
eeuw groter werden en mannen steeds vaker de bordelen gingen
exploiteren, bleven vrouwen belangrijke organisatoren van de
prostitutie.
In de 17e eeuw ontstonden in veel steden, waaronder ook Amsterdam, de
muziek- of speelhuizen of "musico's", waar muzikanten speelden, ter
ontspanning van reizigers en zeelieden, en waar prostituees zich bij de
bezoekers aandienden. De overheid tolereerde deze huizen, hoewel er in
1629 nog wel een keur tegen was uitgevaardigd er mocht echter maar een
beperkt aantal vrouwen aanwezig zijn. Kennelijk hadden de musico's soms
ook kamertjes beschikbaar voor afzondering.
Een ets uit 1808 toont het chique interieur van speelhuis De Pijl in
de Pijlsteeg (genoemd naar een bewoner van de steeg, Dirk Pijl, die
eind 14e eeuw burgemeester van Amsterdam was) 27, tussen de OZ
Voorburgwal en de Dam, waar nu het proeflokaal van Wijnand Fockink
staat.
‘Speelhuis’ of
‘musico’ was de benaming voor een luxueus bordeel. Er muziek gemaakt door een orkestje en
gedanst. In de achterkamertjes vonden ‘andere activiteiten’ plaats,
nadat in de gelagkamer over de prijs was onderhandeld.”
In het midden van de zaal dansen vier meisjes. Andere meisjes praten en
drinken met de klanten. Op de achtergrond laat een knecht nieuwe
bezoekers binnen. Die moeten zich eerst melden bij de bazin, die links
achter een hoge balie zit.
In een speelhuis werd veel
gedronken, gekaart en gegokt. In musico’s als De Pijl en ook De Fortuyn
aan de Nieuwmarkt werd klanten op die manier veel geld afhandig gemaakt. De eigenaar van de Pijl Jan Banes verdiende goed en
veroorloofde zich op den duur een buitenplaats aan de Haarlemmerweg en
een eigen rijtuig.
Prostitutie (“hoererij”) werd door het gereformeerde stadsbestuur
strikt afwezen als "een schandelijke aangelegenheid". Op koppelarij en het aan gehuwde lieden gelegenheid
geven van overspel stonden strenge straffen: bij de eerste overtreding
een terechtwijzing en een boete; bij de tweede keer werd de overtreder
bestraft met geseling en verbanning. Dat gold voor hoeren en hun
klanten.
Naarmate de reformatie vorderde werden de straffen op hoererij steeds
strenger. Souteneurs zouden in Amsterdam levend worden begraven. In Den
Briel zouden ze worden veroordeeld tot de galg. In Dordrecht moesten ze
met het zwaard berecht worden. In Haarlem werden ze vogelvrij
verklaard. In Toulouse werden hoeren en hoerenwaardinnen in een kooi
gestopt en ondergedompeld tot de hoed van suiker die ze op hun hoofd
hadden, gesmolten was. Die straffen werden echter in de praktijk niet altijd
opgelegd.
Af en toe hield de politie een razzia in de speelhuizen. Vrouwen daar
aanwezig kregen bij hun eerste aanhouding alleen een waarschuwing; bij
herhaling werden zij enige tijd in het Spinhuis (= de
vrouwengevangenis) geplaatst.
Spinhuis aan de Oudezijds Achterburgwal
Voorheen was hier het Elf
Duizend Maagden klooster. Op de voorgrond de Spinhuissteeg met de
ingang met poort van Hendrick de Keyser. Het beeldreliëf boven de poort
toont een drietal vrouwen waarvan er twee gekastijd worden.
Onderschrift daarbij: Schrik niet ik wreek geen quaat maar dwing tot
goet, Straf is myn hant maar lieflyk myn gemoet'.
In een speciale ruimte stond een zogenaamd geselbok. Ongehoorzame
vrouwen worden daarop vastgebonden en kregen er met een gesel van
langs. Deze geselbok uit het Spinhuis is bewaard gebleven en is
tegenwoordig te zien in de Gevangenpoort in Den Haag.
Het Spinhuis werd geëxploiteerd als toeristische attractie ter lering
en vermaak. Tegen betaling kan men een dagje tuchthuis doen en zich
vergapen aan spinnende arme drommels. Geen prettig gezicht: de
spinhuisvrouwen stinken, hebben soms een door syfilis aangevreten
gezicht en maken obscene gebaren. Tegen mannelijke bezoekers doen de
vrouwen alsof het bekenden uit hun vroegere bordeel zijn. Toch zijn de
tuchthuizen een bezienswaardigheid te vergelijken met het huidige Artis
of Rijksmuseum: in de 17e eeuw bezoekt de helft van alle buitenlandse
bezoekers aan Amsterdam één van de tuchthuizen.
De gereformeerde kerkenraden drongen er bij het stadsbestuur op aan, op
te treden tegen de strafbare hoererij. Zo kwam er in 1629 een keur die
vrouwen, oud of jong, al of niet getrouwd, verbood om speelhuizen te
bezoeken, om zo "allerlei onkuischheden" te voorkomen.
Hoewel de stadsbestuurders probeerden de prostitutie op alle manieren
te beteugelen, tot volledige uitroeiing zijn ze nooit overgegaan.
Prostitutie werd gezien als een fenomeen dat nu eenmaal hoorde bij een
grote havenstad. Daarom legden Burgemeesters en schout de klachten over
hoererij vaak naast zich neer. Gehuwde hoerenklanten werden daarentegen
wel vervolgd; hun straf varieerde van een afkoopsom tot
eerloosverklaring en vijftig jaar verbanning.
De opvattingen en
gebruiken van de Amsterdammes bleven echter nog tot circa 1700
gekenmerkt door de middeleeuwse tolerantie op seksueel vlak. Wel werd
het gemeengoed om geslachtsziekten, zoals syfillis te beschouwen als straf van God voor
onkuis gedrag.
Tegelijkertijd
werd Amsterdam sinds het eind van de 16e eeuw overspoeld
door kooplieden, varensgezellen en avonturiers, die de bloemetjes
wilden buiten zetten en een meid aan de haak wilden slaan. In de
sloppenwijken waren er genoeg meiden te vinden die wat wilden
bijverdienen.
De verschillende kloosters die voorheen in dit gebied stonden had het Calvinistische stadbestuur laten afbreken of een
andere bestemming gegeven. Daarvoor in de plaats kwamen er
kroegen en herbergen die ontmoetingsplaatsen werden voor de hoeren en
hun klanten. Voor hen was de "oneerlijke herberg", ook wel "ravothuis"
genoemd, de aangewezen plaats. 'Oneerlijk' sloeg op het ontduiken van
stedelijke accijns én op het functioneren als bordeel. Vaak had de
kroegbaas een overeenkomst met de hoerenwaardin dat zij met haar
meisjes tot sluitingstijd in de zaak bleef en de meisjes pas dan
probeerden het contact met een klant ergens anders voort te zetten,
bijvoorbeeld ten huize van de hoerenwaardin. Dan waren er nog de
kleinere danshuizen, "migchelkitten"; genaamd. en de zogenaamde
wijnhuizen, die bezocht werden door straatprostituees.
De hoerenwaardinnen waren vaak getrouwd met een zeeman. Zij wilden niet
dat hun hoererij in eigen kring bekend werd en hoereerden dus in een
ander deel van de stad. De hoer- en speelhuizen waren verspreid door
heel Amsterdam. Vermoedelijk waren er zo'n 1.000 hoeren werkzaam in de
stad.
Madame Therese
Rijke heren gingen niet naar de hoerhuizen waar de gewone man kwam,
maar brachten een bezoek aan Madame Therese op de Prinsengracht.
Madame Therese, ook bekend als Madame Traese, was de professionele naam
van een beroemde Nederlandse bordeelhoudster. Ze runde een van de
grootste en beroemdste bordelen van haar tijd in Amsterdam, met een
internationale lijst van machtige klanten, en werd vaak
gekarikaturiseerd in de pers. Het is bevestigd dat ze actief was van
1706 tot 1729.
Er zijn weinig details bekend over Theresia's eigen achtergrond, maar
er wordt aangenomen dat ze uit de Zuidelijke Nederlanden kwam en zelf
prostituee was voordat ze souteneur en manager van een bordeel werd.
Haar activiteiten als madam werden voor het eerst formeel
gedocumenteerd op 3 maart 1708, toen vier van haar werknemers werden
gearresteerd. Therese zelf werd nooit gearresteerd, maar werd
herhaaldelijk genoemd in rechtbankprotocollen wanneer haar werknemers
wel gearresteerd werden. In 1720 wordt bevestigd dat ze een exclusief
bordeel exploiteerde aan de Prinsengracht.
Madame Therese en haar bordeel waren wijd en zijd bekend in Europa. Ze werd gekarikaturiseerd
door Jacob Campo Weyerman, en een begrip van haar beroep als souteneur
door haar bijnamen, zoals bijvoorbeeld “De Grootmoeder van de
Vernietiging”. Volgens satirische pamfletten behoorden Prins Eugene van
Savoye en de Britse consul Louis Renard tot haar internationale
klanten.
Prince Eugene of Savoy judges a revue of prostitutes at Madame Thérèse
's brothel on Prinsengracht by Cornelis Troost circa 1720 - 1730
Rijksmuseum collection
Het is niet bekend hoe lang ze actief is geweest, omdat nieuwe regels
de prostitutie in 1726 haar ondergronds dwongen, maar het is bekend dat ze
in 1729 nog steeds actief was.
In burgerkringen nestelde zich in de 18e eeuw een preutsere seksuele
moraal die prostitutie streng afkeurde. In 1706 werd voor het eerst een
hoerenwaardin 'op de kaak' tentoongesteld en vanaf 1722 werden
hoerenwaardinnen in het openbaar gegeseld; dure kleding van de hoeren,
vaak eigendom van de waardinnen, werd geconfisqueerd. Investeren in
speelhuizen werd ook riskanter; rond 1720 verdween een aantal grote
speelhuizen, en kleinere hoerhuizen waar een waardin woonde met een of
twee hoeren afficheerden zich minder nadrukkelijk.
Gaandeweg wilden de speelhuizen de armelijke hoeren van de
hoerenwaardinnen niet meer binnen hebben en zorgden zij zelf voor
vrouwen die ze in de kleren staken, en organiseerden ruimten waar zij
zich konden afzonderen met klanten.
Na 1770 ontstonden fraai verbouwde nieuwe speelhuizen en andere
gelegenheden met wel 20 à 30 hoeren in huis; door mannen gedreven
bordelen, waarin flink was geïnvesteerd. Bordelen de Pijl in de
Pijlsteeg en de Fontijn op de Nieuwmarkt hadden tot dertig vrouwen in
dienst Door heel Amsterdam woonden ook zelfstandig werkende
prostituees. Pruikenmakers, kappers en mode- en galanteriekramers of
-winkeliers fungeerden dan als koppelaars.