In Nederland werden er in het begin van de 19e eeuw nog klassieke
treurspelen op de planken gebracht. Willem Bilderdijk wilde het
liefst het Griekse en Frans-classicistische treurspel in ere hersteld
zien. Zijn oproep om het toneel nationaal in te kleuren vond bij
zowel behoudende als vooruitstrevende schrijvers gehoor. Thema's uit de
vaderlandse geschiedenis (Tachtigjarige Oorlog, Michield de Ruyter,
Maarten Tromp) waren geliefd.
De herinnering aan het roemrijke
verleden gaf de burger moed en hield een belofte in voor de toekomst.
Maar er waren ook stukken die in de eigen tijd spelen.
Op het Leidseplein stond sinds 1773 de houten Stadsschouwburg.
Deze door Jacob Eduard de Witte, Rauws' opvolger als
stadsbouwmeester, ontworpen schouwburg bestond uit een houten
constructie en werd om die reden de "houten kast" genoemd. Tijdens de
Franse tijd was de schouwburg enige tijd staatsinstelling, in 1795
omgedoopt tot Nationale Schouwburg, van 1807-14 Koninklijke Hollandsche
Schouwburg. Ondanks de staatsbemoeienissen wordt de periode 1795-1820
gezien als een bloeitijd van het classicistische theater, Johanna
Ziezenis-Wattier speelde in 1811, bij het bezoek van Napoleon
Bonaparte, de rol van Phaedra in de gelijknamige Griekse tragedie.
In 1890 brandde de schouwburg af.
Enkele rijke zakenlieden brachten
toen snel wat geld bij elkaar en vier jaar later kon een nieuwe
Stadsschouwburg
in gebruik worden genomen, compleet met Koninklijke loge. In deze
nieuwe
Stadsschouwburg werden nu betere toneelstukken en ook opera's
opgevoerd.
De Schouwburg was voortaan deftige aangelegenheid. Voortaan was het
verboden
om tijdens de voorstelling meegebrachte etenswaren op eten of te
roken. In 1841 kwam het beheer van de Amsterdamse schouwburg in particuliere
handen. Commerciële belangen wogen voortaan het zwaarst, met als gevolg
dat sentimentele Duitse melodrama’s en spektakelstukken opnieuw de
boventoon voerden. Dat zorgde voor veel onvrede bij voorstanders van
een nationaal toneel.
Leidseplein met Leidsepoort en Stadsschouwburg
De Leidsepoort stond ongeveer op de plaats
van het huidige American Hotel tegenover de huidige Marnixstraat. De
poort werd in 1862 gesloopt.
Het Leidseplein was in die dagen niet meer dan een wagenplein bij de
Leidsepoort.
De Leidsepoort stond er sinds 1663. Tot dan toe was er hier polderland
maar in die jaren werd de stad flink uitgebreid. Militair hebben de
stadswallen eind 18de eeuw weinig meer te betekenen. Meteen naast de
poort is aan beide zijden de aarden wal behoorlijk afgesleten: er ligt
een soort verhoogd plantsoentje. Toch is het nog wel de bedoeling dat
iedereen keurig door de poort de stad in- en uitgaat, al was het maar
omdat er ook accijns wordt geheven op passerende goederen. Nog altijd
sluiten wachters de stadspoorten iedere avond om half tien, waarna ze
sleutels naar het stadhuis brengen en in een kist opbergen. De sleutel
van die kist wordt naar het huis van de oudste van de zittende
burgemeesters gebracht.
Op het plein ruikt het naar paardenmest. Grote 'postkoetsen' die de
stad zijn binnengekomen, lozen hier hun passagiers en bagage (post is
slechts een klein onderdeel); de paarden worden uitgespannen. De vracht
gaat over op kleine karren en sleden, geschikt voor de vaak smalle
straten en soms gammele bruggen. De reizigers trekken te voet of per
rijtuigje de stad in. Soms drinken ze eerst nog een glas in een van de
herbergen of kroegjes op en rond het plein, net als de vermoeide
koetsiers. Intussen worden ook de paarden verzorgd en zo nodig
gewisseld.
Vanaf 1870 kreeg het Nederlands toneel weer wat meer allure. Er werd
een toneelschool opgericht en in 1875 werd de Vereeniging Het
Nederlandsch Tooneel opgericht door onder andere mevrouw Kleine Gartman
en meneer Schimmel. De mensen achter dit nieuwe toneel zouden ervoor
zorgen dat het nationale toneel uit zijn staat van diep verval zou
worden getrokken en weer tot bloei zou komen.
Aan het einde van het negentiende eeuw drong het naturalisme door op de
Nederlandse planken. Bekende romanschrijvers als Marcellus Emants,
Louis Couperus en Top Naeff gaven het toneel nieuwe impulsen. Ze
schreven vanuit een pessimistische levensvisie: ze gingen er vanuit dat
de mens erfelijk bepaald was en dat deze maar weinig invloed kon
uitoefenen op zijn eigen levensloop. Het wemelde van de ongelukkige
liefdes en meestal liep het stuk slecht af. Herman Heijermans brak in
1900 alle records met Op hoop van zegen. De vissersweduwe Kniertje
Vermeer, die haar man en twee zoons aan de zee had verloren, maakte
zich onsterfelijk met de verzuchting “de vis wordt duur betaald”. Haar
woorden gingen een groot deel van de wereld over. Het stuk trok volle
zalen in onder andere Berlijn, Moskou, Londen en zelfs New York.
Kniertje werd zelfs een filmheldin: het stuk is tot nu toe vijf keer
verfilmd.
Blijspelen (komedies) en kluchten
De klucht De Tante van Charley, gebaseerd opt het gelijknamige boek van
Brandon Thomas (1848-1914) werd een internationaal succes. In 1892 werd
dit stuk voor het eerst opgevoerd in het Theatre Royal, Bury St Edmunds
In de Tante van Charley, dat zich afspeelt in het Engelse Victoriaanse
tijdperk, proberen twee studenten uit Oxford een meisjes te versieren.
Alleen jammer genoeg mogen de dames niet zonder een begeleidster gezien
worden met mannen. Daarom verkleedt een vriend zich als zijn steenrijke
tante Donna Lucia d’Alvardorez om de meisjes voor een bezoek te
begeleiden naar hun appartement. Problemen omstaan wanneer een oudere
oom van één van de meisjes komt opzoeken. Het stuk werd vele malen
opgevoerd en zijn meerdere films gemaakt.
Als
je
een aanvulling of opmerking hebt over deze site dan kun je een
mailtje sturen naar Transarchief