Theater in de 16e - 18e eeuw


In de middeleeuwen en 16e eeuw waren acrobaten en grappenmakers al in de middeleeuwen op de jaarmarkten te vinden. Vanaf de middeleeuwen trokken er muzikanten rond met beren die dansen hadden geleerd. Ze waren getemd met een ring in hun neus en hupten in het tempo van gekregen stokslagen zogenaamd op de maat van de muziek. Soms werden er weddenschappen afgesloten op de beer die, aan de ketting met een brede ijzeren band om het middel, moest vechten tegen de hond van de bakker of de kapper.



Luitspelende nar (Ballet de la nuit)

Kluchten en blijspelen werden gekenmerkt door overdreven, komische situaties. Zij werden opgevoerd op kermissen en jaarmarkten en in de 17e en 18e eeuw als naspel bij een tragedie of een komedie.



boven: Een opvoering van de klucht 'Een cluyte van Plaeyerwater' op een Vlaamse kermis. Rijksmuseum (det.)

In de klucht (sotternie) werd het publiek getoond hoe een mens door slecht of naïef gedrag in moeilijkheden raakt en probeert daar weer uit te komen.
De grens tussen blijspel en klucht is niet gemakkelijk te trekken. Een blijspel, heeft minder platte taal en minder volkse personages. In een blijspel draaide het om onwaarschijnlijke en extravagante situaties die toch vaak binnen de grenzen van het mogelijke bleven. Vermomming of persoonsverwisseling spelen vaak een grote rol in een snelle verhaallijn die nog verder intensiveert naarmate het hoogtepunt nadert, vaak met een uitgebreide achtervolgingsscène. Opzettelijke absurditeit of onzin vindt ook vaak een plaats in de klucht, evenals verbale humor met wisselend beschavingspeil, zoals woordspelingen en seksuele insinuaties.

De commedia dell'arte belichaamde de volkshumor. Er waren geen vaste regels en er werd geen geschreven tekst gebruikt: de hoofdinhoud van het stuk was vastgelegd in een "scenario", waarop de spelers verder improviseerden, elk naar eigen smaak en talent. Er werden zo veel mogelijk toespelingen op actuele gebeurtenissen en personen ingelast, gapingen in de handeling werden opgevuld met visuele grappen, met zorgvuldig voorbereide tirades, acrobatische capriolen, muziek, dans, pantomime enz. De archetypen uit de commedia dell arte veroverden het toneel in de theaters in de grote steden. Schrijvers als Carlo Goldoni en Carlo Gozzi gebruikten de typetjes uit de commedia in hun stukken.I n het begin van de 18e eeuw was de commedia dell’arte begonnen aan een verval.

Rond 1600 ontstond in Italië de eerste opera, een vorm van muziektheater, waarbij disciplines zoals muziek, drama, zang, toneel en regie worden gecombineerd.
In de 17e en 18e eeuw werden ook pastorales (herdersspelen) populair. een genre dat in de 16e eeuw was ontstaan in Italië en ook in de schilderkunst een geliefd thema was, o.a. bij François Boucher (1702-1770), die behalve schilderijen ook toneeldecors en kostuums ontwierp voor de opera, de Académie royale de musique, in Parijs.
In deze zangspelen werden de rollen van vrouwen gezongen door casdtraatzangers


In het midden van de 18e eeuw onstond een nieuw genre, de opéra comique, dat lichter, korter en eenvoudiger was en gesproken tekst en aria`s aan elkaar verbond zonder gezongen recitatief. Deze operavorm werd erg beïnvloed door de opera buffa.

In Frankrijk ontwikkelde het blijspel zich, vooral door het werk van Molière
tot een volwassen genre
Hij werd leider van een toneelgezelschap en reisde rond door Frankrijk. Zijn stukken waren gebaseerd op de improvisatie-stijl van de commedia dell'arte. Zijn komedies zijn eigentijds en zeer frans, waardoor ze waarschijnlijk zo succesvol waren. Molière streefde naar een mengvorm van de literaire komedie met de populaire klucht. Hierdoor ontstond een nieuwe vorm van komedie.
 In deze komedie ging het er wat losser aan toe op gebied van vrouwen op de bühne. Getrouwde vrouwen mochten niet acteren, maar de Fransen kennen een traditie van vrouwelijke troubadours.
In Frankrijk ontstond aan het hof van Lodewijk de XIV (1638-1715) een versmelting tussen opera en ballet met componisten als Lully (1632- 1687) en Rameau (1683- 1764).
De regeringsperiode van Lodewijk XIV was een bloeiperiode voor het Franse theater. Het kreeg een meer sociale betekenis en werd een spreekbuis voor de burgerij en de adel. Kardinaal Richelieu wilde het theater toegankelijker maken voor iedereen en gaf twee theatergezelschappen meer middelen en kende hen een eigen theater toe. Zo kreeg Parijs twee gesubsidieerde gezelschappen.
Het Franse toneel kreeg dan ook een klassiek karakter. Dit toneel word Classicistisch genoemd, omdat men zich sterk hield aan regels over de vorm en de schoonheid. Het toneel was geïnspireerd op klassieke tragedies. Men probeerde met dit toneel een morele boodschap over te brengen. Corneille werd de belangrijkste theaterschrijver van zijn tijd.

De spelersgezelschappen trokken door heel Europa. Met de komst van vrouwen in de gezelschappen kwam er steeds meer kritiek en laatdunkendheid op de groepen. De mannenrollen in de toneelopvoeringen werden meestal door vrouwen gespeeld. Ongetrouwde vrouwen die zich bij zo’n groep rondreizende mannen aansloten werden voor lichtekooi of erger uitgemaakt. Dit had ook te maken met de vaak grove voorstellingen waar (vrouwelijk) naakt in voorkwam, waar het publiek dan wel weer met volle teugen van genoot. Omdat de acteurs in gezelschappen vaak geen huis of gezin hadden om te onderhouden ging een groot deel van het geld op aan drank en ander vermaak, wat de reputatie er niet beter op maakte. De kerk droeg ook bij aan deze reputatie, door theater op straat zelfs enige tijd te verbieden. Zo was het alleen toegestaan om Bijbelverhalen na te spelen. Ondergronds’ bleven acteurs echter de stukken van hun keuze (er moest immers geld verdiend worden) opvoeren.

Ook in de Republiek der Nederlanden was het toneel exclusief het domein van mannen, die in travestie alle vrouwenrollen speelden. Niet omdat zij graag als vrouw gekleed gingen, maar omdat vrouwen op het toneel verboden waren. In Vondels Gijsbrecht van Amstel speelde een acteur in travestie de rol van Badeloch, de vrouw van Gijsbrecht. Rembrandt, die bij de repetities aanwezig was, maakte er een schets van en zodoende weten we hoe deze man ten tonele verscheen: hij droeg een wonderlijke bonthoed op het hoofd en de kaak is – voor de rol van Badeloch - erg fors uitgevallen. De kin vertoonde nog net geen baardstoppels, maar het kwam voor dat de vrouwvertoner – zo werd de acteur genoemd die vrouwenrollen speelde – nog snel geschoren moest worden bij aanvang van de voorstelling.
Aan het eind van de 17e eeuw en in de 18e eeuw verschenen er steeds meer vrouwen op het toneel. Maar tot in de jaren vijftig van de vorige eeuw mochten in het katholieke zuiden van de geestelijkheid vrouwen niet op het toneel en werden de vrouwenrollen door als vrouw verklede mannen vertolkt. Ook het publiek moest overigens gescheiden in de zaal zitten. 


In Londen verschenen de eerste theaters in het laatste kwart van de 16e eeuw: The Theatre, gebouwd in 1576, net buiten de City of London, wordt beschouwd als het eerste permanente theater in Engeland, Het werd bespeeld door verschillende gezelschappen, waaronder dat van William Shakespeare (1564 -1616). De locatie was gekozen omdat het buiten de jurisdictie viel van de autoriteiten, die vaak niet gediend waren van toneel en het associeerden met andere activiteiten in de wijk, zoals ontucht, gokken en losbandigheid.
Andere Londense theaters waren
Blackfriars Theatres (1576), The Curtain (1577) , het Globe theater (1598), Red Bull (1604) en The Cockpit (1609)
Vrouwen waren op het toneel niet toegelaten. De redenen voor dat verbod waren religieus en moreel. Op het continent bestond het verbod al decennia niet meer.
In 1642 werden alle Londense theaters gesloten op last van het parlement onder Oliver Cromwell.
Na 1660, toen de Stuarts weer op de troon plaatsnamen, leefde het theater weer op en tegelijkertijd mochten in Engeland ook vrouwen op het toneel. Vrouwen gingen ook steeds meer de mannenrollen spelen. Uit plakkaten uit die tijd blijkt dat de mannelijke kleding die de actrices droegen de vrouwelijke contouren waarschijnlijk bewust maar ten dele verhulden.

In de Nederlanden werden kluchten en blijspelen geschreven door
Gerbrand Adriaenszoon Bredero (1585 - 1618). (De klucht van de koe uit 1612, de Spaanschen Brabander uit 1617)



De eerste schouwburg in Amsterdam, was van hout gegebouwde Eerste Nederduytsche Academie van Samuel Coster,
aan de Keizersgracht ter hoogte van nummer 384 ingewijd in 1617. De stukken die er werden opgevoerd waren vooral blijspelen en kluchten.
De calvinistische kerkenraad drong er bij de Vroedschap op aan de instelling te sluiten. In 1622 werden de toneeluitvoeringen verboden.

Later werd de Nederdutsche Academie vervangen door Van Campens schouwburg(1637) voltooid. De naam Schouwburg was door Vondel bedacht en betekent letterlijk ‘kijkplaats’. Het was een gebouw met moderne snufjes, zoals draaibare decorschermen en een liftmachine. Er waren twee voorstellingen per week, die gemiddeld 500 mensen trokken.



Ariana Nozeman (ook Noseman of Nooseman) (1626/1628 - 1661) wist als eerste tot deze mannenwereld door te dringen. Zij was de eerste beroepstoneelspeelster bij de Amsterdamse Schouwburg van Van Campen.
Vermoedelijk stond ze als kind al op de planken, want haar vader had een reizend gezelschap dat door Europa trok.  Zij maakte haar debuut in 1655 in het treurspel 'Onvergelijkelijke Ariana'.

In dde 18e eeuw waren er in de Republiek maar weinig theaters. Het publiek was luidruchtig, dronk alcohol, kraakte noten, pelde sinaasappels, floot op zijn vingers en leverde hardop commentaar op de scènes.
Het meeste toneel werd buiten de theaters gespeeld, in herbergen of op jaarmarkten en kermissen. Rondtrekkende toneelgezelschappen traden er op in tenten.
In de calvinistische Noordelijke Nederlanden was de druk van de protestantse kerk, die het toneel als zedenbedervend zag, enorm groot. Op zondagen en christelijke feestdagen werd bijvoorbeeld nooit gespeeld.
In de toneelstukken mochten geen godsdienstige of politieke onderwerpen worden behandeld. Dat zou maar leiden tot discussies en geruzie. Het gevolg van dit strenge toneelklimaat was dat er weinig oorspronkelijke toneelstukken werden geschreven tussen 1730 en 1760.

In de tweede helft van de 17e eeuw werden de ernstige toneelspelen steeds meer barokke spektakelstukken: veel gebeurtenissen, gevechtsscènes, technische trucs en doden in overvloed.
Veel minder vervelend en i.h.a. nog steeds voorspelbaar waren de komedies, waarin met sprankelende dialogen en veel dubbelzinnigheden de handel en wandel van de hogere klassen werd bespot: het zedenblijspel, in Engeland comedy of manners genoemd.


Als je een aanvulling of opmerking hebt over deze site dan kun je een mailtje sturen naar Transarchief