Daar was laatst een meisje loos


Daar was laatst een meisje loos


Daar was laatst een meisje loos
Die wou gaan varen, die wou gaan varen,
Daar was laatst een meisje loos
Die wou gaan varen voor zeematroos.

Het volksliedje “Het Matrozenmeisje” is overgeleverd uit de  17e of 18e eeuw. De oudste bekende versie hiervan dateert uit de 18e eeuw: maar toen was het geen kinderliedje, maar een arbeiderslied, dat gezongen werd in de havenkroegen. De meeste mensen kennen echter niet de titel van het lied en noemen het naar de eerste regel: ´Daar was laatst een meisje loos´. In de meeste liedboekjes staan slechts een paar strofen en omdat het woord ´loos´ ook in onbruik is geraakt, kennen slechts weinig mensen nog de betekenis van het liedje. Het liedje moet al eeuwenlang populair zijn geweest, getuige de vele versies die ervan in omloop zijn geweest.


Het liedje verwijst naar een verschijnsel dat in de 17e en 18e eeuw veelvuldig voorkwam, namelijk dat vrouwen en meisjes zich als man verkleedden om aldus als matroos aan te monsteren op een zeilschip. Overigens namen ze aldus ook wel dienst in het leger. In de archieven werden – alleen al in de Republiek der Nederlanden – vele tientallen van dergelijke gevallen gedocumenteerd.


Het loze (ondeugende) meisje ging – aldus het liedje – varen, maar ondervond daarbij tegenslagen. Ze verrichtte haar werk niet naar behoren en moest bij de kapitein komen, waar ze een pak ransel kon verwachten, waartoe ze haar bovenlijf diende te ontbloten. Daarbij kwam het bedrog natuurlijk uit, waarop ze, met haar vrouwelijke charmes, de kapitein op andere gedachten wist te brengen. Dit alles leverde uiteindelijk onder andere een jong matroosje op. Ten slotte vertelt het meisje aan haar moeder dat ze een kind heeft gekregen en vraagt haar om vergeving voor het feit dat ze is weggelopen.


Rudolf Dekker en Lotte van de Pol deden hiernaar een historisch onderzoek en schreven daarover het  boekje Daar was laatst een meisje loos - Nederlandse vrouwen als matrozen en soldaten - een historisch onderzoek/ Rudolf Dekker en Lotte van de Pol, Ambo, 1981.

De schrijvers geven zelf toe dat de bronnen zeer schaars zijn. Van de weinige vrouwen die daarin voorkomen, bespreken hij er een aantal, alsmede hun motieven, hun ontmaskering en de - soms verrassend positieve- reacties van tijdgenoten.

zie ook:

Compagniedochters – Vrouwen en de VOC (1602-1695) / Michel Ketelaars.

Vrouwen in mannenkleren - De geschiedenis van een tegendraadse traditie, Europa 1500-1800 / Rudolf Dekker en Lotte van de Pol

Het leven aan boord van een VOC schip