Aan
het eind van de 19e eeuw groeide in Amsterdam de Nes een smalle straat
evenwijdig aan het Rokin tussen de Dam en de Grimburgwal in de
Amsterdamse binnenstad en de Zeedijk
uit tot een geliefd uitgaanscentrum. Naast
bordelen waren er artiestencafé,
jeneverkroegen, tingeltangels, café-concerts en danshuizen. Daar was
heel wat vertier. Als het
zware en donkere gordijn voor de
deur werd opengeschoven door een in- of uitgaande gast, stroomde iedere
keer de wat dreinerige muziek naar buiten gelijk met een walm van
tabaksrook en bierlucht. Aan het eind van de 19e eeuw
kwamen er in de Nes
steeds meer
cafés waar artiesten optraden.
De gevels van
deze cafés-chantants of tingeltangels waren zwart en
goudkleurig
getint. De gasvlammen in de melkwitte ballons aan weerszijden van de
ingang verspreidden een gelig licht. Op reusachtige bontgekleurde
aanplakbiljetten stonden de namen van de optredende artiesten vermeld
en op drukke avonden liepen sandwichmannen rond met grote, met geolied
papier bespannen ramen. Portiers probeerden aarzelende voorbijgangers
naar binnen te lokken. "Heren treedt binnen, entree vrij ! Hier is het
't gezelligst !" riepen ze en trokken aan een touw. Piepend zwaaiden de
deuren open en een rokerige ruimte werd zichtbaar. Een lange pijpenla
met harde banken, veel spiegels met vergulde lijsten en daartussen
gaskronen.
Vaag
aan het eind was een kleine verhoging. Daarop zaten de dames, zwaar
geschminkt en gekleed in luchtige kledij. Daarachter was soms een decor
van een tuin geschilderd. Om beurten zongen de dames een meestal pikant
liedje, begeleid door een ontstemde piano. Mannen uit het publiek
zongen mee of maakten allerlei vrolijke opmerkingen. In sommige
café-chantants zetten de meisjes zich bij de gasten aan tafel en
probeerden hen een fles nepchampagne aan te smeren of waren erop uit
hen te verleiden tot een kostbaar soupeetje in een apart bovenkamertje.
In Amsterdam werden café-concerts, als
Frascati, het
Grand Café Concert (1865) en Victoria (1870) populair, vooral bij het
"beschaafde" publiek. Salonorkestjes en dameskapellen, die in die
tijd grote furore maakten, speelden er muziek uit operettes. De mars
"Berliner
Luft" was toen een wereldhit.
In het eerste kwart van de 20e eeuw waren er ongeveer vijf zaken die
als specifieke homobar bekend stonden.
boven: Degas: Concert bij het bekende Parijse café Les Ambassadeurs in
Parijs
De
eerste café chantants deden reeds in de jaren 1830 hun intrede in
Parijs, maar pas in de jaren 1870 bereikten ze hun grootste
populariteit. Aanvankelijk vooral gericht op de lagere sociale klassen,
kwam er in die periode een zeer gemêleerd publiek, uit alle rangen en
standen. Ook Degas was een regelmatige bezoeker. Een café chantant bood
het publiek een soort van totaalvoorstelling, met zangers en komieken.
Iedereen kon gedurende de voorstelling komen en gaan en tussendoor werd
doorlopend bediend. De sfeer was vaak jolig en luidruchtig.
Cabaret
la Gaîté
op de eerste etage van het Tuschinski theater was in de jaren 1921-1940
een geliefde nachtclub in het Amsterdamse uitgaansleven.
Degas: Soubrette, een zangeres die meestal wat ondeugende liedjes ten
gehore bracht.
De eerste "beschaafde" Nederlandse soubrette was Emilie Culp, die het
niet moest hebben van kokette gebaartjes en een gewaagd décolleté.
Later werd Louisette
("de Nederlandse Mistinguette") een zeer beroemd soubrette die in 1899
op 17-jarige leeftijd in Carré haar debuut maakte. Rembrandtplein,
Amstelstraat, Reguliersdwarsstraat,
Binnen-Amstel Uitgaansleven
in de Plantage Uitgaansleven
rond het Leidseplein
Het DOK
(De Odeon Kelder, ook afgekort tot D.O.K. was een homodiscotheek
die van 1952 t/m 1989 gevestigd was in de kelder van Odeon aan het
Singel in Amsterdam. Het DOK was de eerste en jarenlang de grootste
homodisco in het naoorlogse Europa, trok al vanaf de jaren vijftig
talrijke buitenlandse bezoekers en droeg daarmee bij aan de positie van
Amsterdam als homohoofdstad.
De ingang van het DOK onder het Odeongebouw aan het Singel in
Amsterdam (foto uit 1972)
In theater Carré aan de Amstel, oorspronkelijk gebouwd als
circustheater, werden in de zomer variété voorstellingen gegeven. De
piste werd dan uitgeruimd en het toneel werd verhoogd. Er kwam een
orkestbak, een toneelgordijn en in de zaal kwamen tafeltjes en
stoeltjes te staan.
Carré werd het Mekka van de variété. Er traden dan de meest bizarre
artiesten, zoals de 450 pond wegende krachtpatser Emile Nacke, die
allerlei kunsten deed met zware stukken staal. Tot zijn Specialiteiten
Gezelschap behoorden verder onder meer acrobaten, koorddansers, een
evenwichtskunstenares op een bal, een Amerikaanse hondendresseur en
danseressen, alsmede een komiek die het geheel aan elkaar praatte.
In de jaren negentig van de 19de eeuw kwamen er ook nog toneel en
operette bij als vormen van amusement.
Na de dood van de stichter Wilhelm Carré in 1873 werd theater Carré de
plaats van volksvermaak van hoge kwaliteit in allerlei vorm: variété,
opera, operette
en volkstoneel. In 1907 kwam er het fenomeen van de revue
bij. Carré was bij uitstek geschikt voor deze uit Frankrijk afkomstige
vorm van theaterspektakel met zijn vele wisselende, vaak groot
gemonteerde scènes van dans, zang en dialoog.
Ook de Pijp,
de eerste Amsterdams arbeidersbuurt, ontwikkelde zich aan het eind van
de 19e eeuw tot een uitgaansbuurt. De cafés en
danshuizen waren daar vooral te vinden In de omgeving van de
Ceintuurbaan. Eduard Jacobs was er een bekende artiest. In de
Ferdinant
Bolstraat, de Quellijn- en Gerard Doustraat, de rosse buurt in die
tijd, waren een aantal drukbezochte cabarets. Variété