Charlotte von Mahlsdorf (1928-2002)

 

Charlotte von Mahlsdorf (18 maart 1928- 30 april 2002), officieel Lothar Berfelde, was een fascinerende persoonlijkheid.
Haar memoires in “Ich bin meine eigene Frau” (Ik ben mijn eigen vrouw) vormen het authentieke verhaal van een turbulent leven onder twee dictaturen waar zij op een niet aflatende wijze tegen vocht enkel door zichzelf te blijven.
Zo overleefde zij het Nazi-regime en de onderdrukking van de DDR en was zij betrokken bij de start van de Duitse LGBT-homobeweging.nazi-regime van het Derde Rijk en het Communistische DDR bewind, dat bepaald niet homogezind was, bleef zij zichzelf. In haar vrouwenpetticoat en op damesschoenen liep zij trots door de straten van Berlijn. Maar niet alleen door haar dameskleding, maar vooral ook door haar persoonlijke levensstijl bleef zij altijd wie zij was al ging dit vaak dwars in tegen de heersende normen in.

Al in haar vroege jeugd ontdekte zij graag vrouwenkleding te dragen. In haar biografie vertelt zij dat zij als ze op bezoek is bij haar mannelijke peettante in een kast de vrouwenkleren ontdekte die haar tante sinds haar vijftiende niet meer wilde dragen en sindsdien alleen maar mannekleren droeg. Caharlottes vrouwelijke verschijning en liefhebberijen bleven voor haar vader Max Beerfelde natuurlijk niet onopgemerkt. Hij beschouwde zijn kinderen als zijn recruten en ging hardvochtig met ze om. Al eind jaren twintig sloot hij zich bij de nationaal-socialisten aan en werd hij politiek leider van Mahlsdorf, een voorstadje van Berlijn.



Als fervent naziaanhanger vond Max dat vrouwen ondergeschikt moesten zijn aan de man en alleen bestemd waren voor het ter wereld brengen van kinderen en het verrichten van huishoudelijke taken. Hij wilde van “Lothar een soldaat maken en dwong hem lid te worden van de Hitler Jugend, maar van de nazi-ideologie moest Lothar niets hebben. Hij had het niet zo op ""das Militär'': hij vond jongens erotisch aantrekkelijk, maar viel op meisjeskleren.
Alles behalve Pruisisch was ook de zich al op jonge leeftijd openbarende verzamel- en poetswoede. Uurwerken, lampen, schilderijen, luchters en meubels konden zich al in de warme belangstelling van de vijfjarige Lothar verheugen. Na schooltijd scharrelde Lothar voortdurend bij uitdragerijen, waar hij spelenderwijs een boel kennis vergaarde omtrent gedateerd meubilair. Die kennis kon hij niet veel later aanwenden door als reparateur bij de uitdragerij van Max Bier in de Kopenicker Strasse aan de slag te gaan. Het leverde de eerste zelfverdiende pfennige op, die subiet in aankopen van meubelstukken werden genvesteerd.
Bij Max Bier werd niet alleen het fundament gelegd voor het latere Gründerzeitmuseum, maar werd ook ruimte gelaten voor de vrouwelijke kant. Bier noemde hem Lottchen, en dat beviel hem wel zo goed. Het hulpje van Bier, Levinsohn, een leeftijdgenoot van Lothar, werd de eerste liefde overigens vergeefs. In 1941 werd de knaap op grond van de Jodenwetten (1934) opgepakt.
Voor de uitdragerij waren het niettemin drukke tijden vanwege de "aushaltsauflösungen'. In Berlijn werden de door joodse inwoners achtergelaten maar volledig uitgeruste woningen leeggehaald en uit het raam gegooid. Max Bier kreeg van het nazibewind de opdracht de woningen van de Joodse families die waren weggevoerd leeg te halen. Lothar hielp hem daarbij, ondanks de grote weerzin die dit bij hem opriep. Vaak had hij de gedeporteerde mensen nog presoonlijk gekend.
Ondanks zijn weerzinwekkende werk begon hij interesse te krijgen in het herstellen van meubelen en gebruiksvoorwerpen uit de zgn. Gründerzeit, de periode 1870-1900. Ook was hij bedreven in het repareren van klokken, oude grammofoons en speeldozen. Van de meeste oude spullen kon hij geen afstand doen en werden daarom meestal niet doorverkocht, maar opgeslagen. In 1943 kwam een einde aan het gescharrel tussen de antieke meubeltjes: in het kader van de evacuatie met het oog op geallieerde bombardementen verhuisde het gezin naar Oost-Pruisen, naar een tante die overigens lesbisch was.
Voor de zoektocht naar de eigen identiteit kwam deze tante, en vooral haar bibliotheek, goed uit.
“In een oude geborduurde jurk met aangesnoerde taille voor de spiegel staand, vond ik mijzelf prachtig. Toen ik plotseling mijn tante zag binnenkoemn, vreesde ik een donderpreek. Maar ze kwam zacht lachend achter me staan, pakte me bij mijn taille, draaide me om, bekeek me van top tot teen en zei fijntjes: “Mooi zie je eruit! Zeg eens, trek je zoiets graag aan?” Nadat ik beschaamd had geknikt zei mijn tante: “Weet je, met ons beiden heeft de natuur een grapje uitgehaald. Jij had een meisje moeten zijn en ik een man.”
De relatieve rust op het land werd verstoord door de hardvochtigheid van de vader, die ook de moeder trof. Hij mishandelde haar en dwong Lothar voor zijn vader te kiezen anders dreigde hij hem anders dood te slaan. Eenmaal haalde zijn vader zo hard naar zijn moeder uit dat haar neusbot brak. Voor de jonge Lothar was dat voldoende reden om bij de eerstvolgende driftaanval van zijn vader hem met een knuppel de schedel in te slaan.
Deze doodslag leverde eerst drie weken gesloten inrichting van het Academisch Ziekenhuis op en daarna een verblijf in de jeugdstrafinrichting Tegel. Het proces was voorzien voor januari 1945, maar gezien de opmars van het Rode Leger had men wel wat anders te doen en daarom werd Lothar op 22 april 1945 vervroegd vrijgelaten.
Berlijn was voor een groot deel in een puinhoop veranderd. Dankzij veel geluk overleefde hij de bombardementen. Terwijl de kogels hem om de oren floten, vluchtte hij in een schuilkelder. Alleen wekker en een brood onder zijn arm waren zijn enige bezittingen. Hij werd door soldaten ontdekt,  die hem wilden neerschieten,  maar werden hiervan net op tijd tegengehouden door een commandant die uitriep: "Stop, we schieten toch niet op kinderen."
Vijf dagen later was Lothar aangekomen in het ouderlijk huis in Mahlsdorf. De Sovjettroepen hadden het dorp al ingenomen en genoten van het plunderingsrecht. In de praktijk betekende dit niet zozeer diefstal als wel een vrijbrief voor verkrachtingen. Door flink met pannedeksels op elkaar te slaan en heel hard ""Commandant, commandant!'' te roepen hielden de Berfeldes de rampokkende soldaten van zich af.
Na de val van het Hitler-regime was het land uitgeput. In Berlijn begonnen de "Trümmerfrauen' aan het opruimen. Lothar hielp mee met het redden van oude spullen uit de gebomardeerde huizen die anders direct bij het grof vuil terecht zouden komen en de meeste mensen moesten zich opnieuw inrichten.
Lothar leefde nu volledig als vrouw onder de naam Charlotte, maar was 'haar eigen vrouw': een vrouw zonder een geslachtsaanpassende operatie te hebben ondergaan, De eenvoudige jurken, het liefst met schort en een hoofddoek over het wit-grijze sluike haar, camoufleerden haar hoekige mannenlichaam nauwelijks en ook gebruikte zij geen makeup.
Charlotte startte zijn eigen uitdragerij. Een deel van de verzameling moest verkocht worden om aan geld te komen. Tussen 1946 en 1948 richtte zij vijf woonvertrekken in in het half verwoeste Schloss Friedrichsfelde, waar voorheen ook transgenders ontmoetingen hielden tijdens gemaskerde bals.
Hier hield zij ook haar eerste rondleidingen. In 1946 kwam haar ter ore dat het slot gesloopt zou worden, overigens zonder andere reden dan het uitvagen van de herinnering aan de klassenmaatschappij in het algemeen en aan het Pruisische koningshuis in het bijzonder. Dit in 1695 door de Nederlandse architect Benjamin Raule gebouwde lustslotje was overigens door de Russen al volstrekt uitgewoond.
Toen de autoriteiten haar verzoek aanhoorden het aan haar ter beschikking te stellen, waren ze zeer verbaasd. ""U hebt toch helemaal geen geld voor zo'n huis?'' sneerden ze. ""Nee, maar ik heb deze twee handen,'' luidde haar tegenantwoord. Haarvoorstel leek een stuk goedkoper dan de sloop van het landhuis. Eender verging het het landhuis Dahlwitz: ook dit zou gesloopt worden, maar Charlotte kwam met een oplossing. Men zocht toch nog een gebouw voor een kindertehuis?

Later werkte Charlotte in het Märkischen Museum als museumconservator en specialiseerde zij zich in de restauratie van mechanische muziekinstrumenten uit de Gründerzeit. Haar verzameling breidde zich zo sterk uit dat ze er een museum mee wilde inrichten, maar het Oostduitse regime wilde daar niet aan meewerken en liet zelfs niets na om haar plannen te torpederen. In haar Gründerzeit verzameling zagen de DDR-machthebbers  geen enkele waarde. In 1958 verwierf Charlotte het door afbraak bedreigde en in zwaar vervallen staat verkerende Gutshaus in Mahlsdorf, dat dateerde uit1815 en in zeer vervallen staat verkeerde. Zonder huur te hoeven betalen mocht zij het gebouw op eigen kosten renoveren en hierin een museum inrichten.



Het Grunderzetimuseum Foto: Bert Woudstra (2018)



In 1960 werden de eerste twee kamers voor het publiek opgesteld.Daarna breidde Charlotte haar verzameling flink uit en omvatte deze tenslotte 23 ingerichte vertrekken. 

Daarnaast bezat zij een aantal bijzondere verzamelobjecten, zoals klokken, kostuums, naaimachines, spiegels, ovens en vooral mechanische muziekinstrumenten. Veel daarvan ging echter verloren toen de DDR de verzameling in 1974 in bezit wilde brengen. Om dat te voorkomen wilde Charlotte liever de collectie stuk voor stuk weggeven aan de bezoekers van het museum. Filmactrice Annekatryn Burger bracht Charlotte in contact met de adcocaat Friedrich Karl Kaul die zich voor Chrlottes zaak wilde inzetten en in 1976 kreeg zij uiteindelijk de nodige erkenning.

Een van de vertrekken in het Grunderzeitmuseum (Foto Bert Woudstra)

Een van de bijzondere vertrekken in het museum is een hoerenkamer. In de koffer zitten zweepjes en andere attributen voor een speciale behandeling van de klanten..(Foto Bert Woudstra, 2018)

Charlotte speelde daarna een centrale rol in de door de DDR onderdrukte homobeweging en haar 'museum' fungeerde als een soort ondergrondse sociëteit.

Tot aan de val van de muur werden in het huis geregeld feesten en partijen gehouden ten behoeve van de Oostberlijnse homo's en lesbiennes. Ondertussen werden vele homobars op last van de overheid gesloten, waaronder de “Mulack-Ritze” in 1951, een van de eerste homobars van Berlijn in het Scheunenviertel. Charlotte redde de inventaris van deze Zille Kneipe dat in 1963 zou worden gesloopt voor niewbouw door deze een plaats te geven in haar museum. Met een handkar vervoerde ze de meubels naar Mahlsdorf en bouwde het weer op in het souterrain van  het Grunderzetitmuseum . 


Links: het herbouwde interieur van de Mulack-Ritze in het  Grunderzeitmuseum


Hoewel Charlotte feitelijk niets onwettigs deed, verbood de Oostduitse overheid haar om de homo-organisaties te steunen en probeerde deze haar door intimidatie te overeden haar verzameling, waarvan zij nu wel de waarde van inzagen, aan de staat over te doen. Charlotte weigerde echter te ondertekenen.

In 1991 deed een groep neo-Nazis een inval in het museum tijdens een feestelijke bijeenkomst. Enkele deelnemers raakten daarbij gewond.In 1992 maakte regisseur Rosa von Praunheim een film over haar leven. In 1992 verwierf Charlotte het Bundesverdienstkreuz voor het redden van burgerlijk cultuurgoed.Door de film van von Praunheim en de toekenning van deze onderscheiding werd Charlotte een levende legende en werd zij in heel Duitsland en ook daarbuiten bekend.

Omwille van de ruchtbaarheid die deze film haar gaf, vluchtte Charlotte weg uit Duitsland.  Het Gründerzeit museum werd gesloten (1995) en een deel van de verzameling verkocht zij aan de stad Berlijn. Zij bleven acher in het Gutshaus in Mahlsdorf. Charlotte vertok naar Porla Brunn in Midden-Zweden. Het beviel Charlotte niet echt in Zweden. Het nieuwe museum dat zij er opende gewijd aan toegepaste kunst rond de eeuwwisseling had matig succes. Charlotte werd in Zweden ook vaak lastiggevallen door Duitse bewonderaars. Na een geslaagde burgeraktie in 1996 om het museum in Mahlsdorf als cultureel ontmoetingscentrum te redden kocht de stad Berlijn het gebouw in Mahlsdorf aan en keerde Charlotte terug naar Duitsland. In 1997 werd het Gründerzeitmuseum heropend.

Charlotte von Mahlsdorf overleed op 30 april 2002 tijdens een bezoek aan Berlijn aan de gevolgen van een hartkwaal.
Een jaar na haar overlijden werd er op haar graf in het Gutspark een grafsteen van rood zandsteen geplaatst.

“Ik heb mijn leven geleefd en het was mooi, omdat ik alles zo intens geleefd heb. Mijn liefde en tederheid blijven voor diegenen die zich moeten weren tegen een vijandige omgeving, buitenstaanders, net als ik. Altijd zal ik partij voor hen kiezen – voor de hoeren op straat met hun dromen, voor de vroegrijpe hoerenjongens, de homo’s, de zigeuners, en natuurlijk ook voor de joden. Diep in mij leeft een gevoel van gerechtigheid, en, nog belangrijker, ik voel mij verwant met hen, die aan de rand leven (…) Je moet de moed hebben om gerechtigheid te strijden, met alle middelen en met inzet van je eigen leven.”

Bronnen

Charlotte von Mahlsdorf (Wikipedia)

Women in European History / Krystle Frazier

Ich bin meine eigene Frau / Charlotte von Mahlsdorf

In het Nederlands vertaald als Ik ben mijn eigen vrouw: Een leven, uit het Duits vertaald door Gerda Meijerink, Manteau, Antwerpen, Amsterdam, 1994) 216 blz.

Ich bin meine eigene Frau - film van Rosa von Praunheim (1992)

I'm my own wife / Ich mach ja doch was ich will  Toneelstuk van Dough Wright

Charlotte speelt een korte scene in de film Coming Out (1989) opgenomen in de DDR, waarin zij een transvrouw speelt in een Berlijnse homobar. De scene werd opgenomen in het Gründerzeit museum waarin deze bar was nagebouwd met het oude barmeubilair.

Gründerzeitmuseum at Gutshaus Mahlsdorf




Als je een aanvulling of opmerking hebt over deze site dan kun je een mailtje sturen naar Transarchief